De gemeente twijfelt kennelijk al geruime tijd of aan meneer X wel terecht een bijstandsuitkering wordt verstrekt. Na een anonieme tip dat hij twee bestelbussen zou hebben waarmee hij voor klanten goederen vervoert van en naar een garagebox, gaat een actieve handhaver van de Regionale Sociale Dienst met de zaak aan de slag. Er worden waarnemingen verricht vanaf de openbare weg en daarnaast wordt gedurende ongeveer twee maanden een peilbaken geplaatst onder één van de bestelbussen.
Naar aanleiding van dit onderzoek concludeert de gemeente dat meneer X in een periode van vier maanden ‘op geld waardeerbare’ activiteiten heeft verricht, die hij niet heeft gemeld bij de gemeente. De bijstandsuitkering van meneer wordt ingetrokken.
Dit is de casus waarover de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ons hoogste rechtscollege in sociale zekerheidszaken, oordeelt op 15 maart 2016. De vraag die daarin beantwoord moet worden is vooral, of de gemeente gebruik had mogen maken van een peilbaken om de vermeende bijstandsfraude door meneer X aan het licht te brengen.
Het antwoord van de CRvB is even simpel als principieel: nee, dat mag niet. Met een peilbaken onder de bestelbus van meneer X kon de exacte locatie van de bus worden bepaald. Door de inzet van dit opsporingsmiddel is een inbreuk gemaakt op het recht op respect voor het privéleven van meneer X. Dit recht is vastgelegd in artikel 8 lid 1 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Lid 2 van dit zelfde artikel van het EVRM geeft Nederland en andere staten de mogelijkheid om tóch een inbreuk te maken op het recht op privacy van burgers, maar stelt wel de voorwaarde dat dit duidelijk wordt vastgelegd in de wet. Zo weten (of beter: kunnen burgers weten) wat ze van de staat kunnen verwachten.
De gemeente en de advocaat van meneer X zijn het niet eens over de vraag of in de Nederlandse wet de inzet van een peilbaken in dit soort zaken (bestuurszaken) is geregeld. De gemeente zegt dat er een wettelijke basis is. De advocaat van meneer X meent dat in de Nederlandse wet in ieder geval niet duidelijk genoeg is vastgelegd, in welke gevallen de overheid een opsporingsmiddel als een peilbaken in bestuurszaken mag gebruiken.
De CRvB is het met de gemeente eens dat de Wet Werk en Bijstand (inmiddels vervangen door de Participatiewet) een artikel kent (artikel 52 a, negende lid) waarop de inzet van een peilbaken gebasseerd zou kunnen worden. De Raad vindt echter mét de advocaat dat dit artikel niet regelt op welke voorwaarden een technisch opsporingsmiddel zoals een peilbaken kan worden ingezet. Het artikel kent daarnaast ook géén waarborgen tegen een willekeurige inmenging van de overheid in het privéleven van de burger. Nu een peilbaken een ingrijpend opsporingsmiddel is, dat een forse inbreuk maakt op de privacy van een burger, is dat volgens de Raad wel nodig.
De CRvB concludeert dat de gemeente zijn beslissing tot intrekking van de uitkering van meneer X niet mocht baseren op het bewijs dat met het peilbaken is verkregen. Het bewijs dat door middel van het peilbaken is verkregen, kan niet worden gebruikt. Voor meneer X betekent dit, dat hij zijn uitkering over één maand behoudt. In de andere maanden was er kennelijk voldoende bewijs dat meneer X waarschijnlijk geld had verdiend met zijn bestelbusje en in die maanden heeft meneer X geen recht op uitkering.
De Nederlandse overheid krijgt van de Centrale Raad van Beroep huiswerk mee: regel een wettelijke basis in het bestuursrecht voor de inzet van technische hulpmiddelen, waarin óók voldoende waarborgen voor de burger tegen misbruik van dit soort ingrijpende opsporingsmiddelen worden vastgelegd.