Kun je aanspraak maken op een Werkloosheidsuitkering als een uitzendkracht uit frustratie roept geen pingpongbal te zijn en daarop op staande voet ontslagen wordt? Het UWV meende in eerste instantie dat er dan sprake is van verwijtbare werkloosheid en besliste dat de uitzendkracht geen recht had op een WW-uitkering. Na een bezwaarschrift heeft het UWV echter haar standpunt herzien.
De uitzendkracht in kwestie werkte al enkele maanden bij een bekende horecagelegenheid. Hij werd op een gegeven moment ingezet op 2 plaatsen, namelijk op de afdeling logistiek op de begane grond van het pand en op de koffieafdeling de eerste verdieping. Ter verduidelijking van zijn taken vroeg hij aan zijn leidinggevende op welke afdeling hij die dag behoorde te werken. Het antwoord op zijn vraag leidde bij hem tot de gefrustreerde uitspraak “dat hij geen pingpongbal was”. Vervolgens werd hij naar huis gestuurd. Enkele dagen later kwam de uitzendkracht weer op zijn werk en werd hij direct bij zijn leidinggevende geroepen. De leidinggevende vond dat de uitzendkracht niet voor rede vatbaar was en ontsloeg hem op staande voet. Het UWV stelde daarna op basis van twee telefoongesprekken met de werknemer en de voormalig werkgever vast, dat het ontslag verwijtbaar was en dat de uitzendkracht dus geen recht had op een WW-uitkering.
Ontslag op staande voet is de meest vergaande en ingrijpende maatregel die ons ontslagrecht kent. De gedraging moet dermate ernstig zijn, dat van een werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij de dienstbetrekking langer voortzet.
Om te bepalen of de gedraging van de uitzendkracht inderdaad zó ernstig was, is onder andere gekeken naar andere uitspraken van rechters. En daaruit blijkt dat zelfs een zeer persoonlijke en beledigende opmerking richting een leidinggevende niet altijd hoeft te betekenen dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is. De uitroep ‘Ik ben geen pingpongbal!’ kan zeker niet bestempeld worden als een zeer persoonlijke en beledigende opmerking. In een andere zaak leverde het versturen van twee e-mailberichten van een werknemer aan de directeur met hierin zeer kritische bewoordingen over de gang van zaken binnen het bedrijf bijvoorbeeld ook geen dringende reden op.
Had het UWV in deze kwestie daarnaast wel voldoende zorgvuldig onderzoek verricht? Immers: na twee telefoongesprekken heeft de betreffende medewerker van het UWV al geoordeeld, dat de uitzendkracht verwijtbaar werkloos was geworden. Het UWV had volgens de uitzendkracht de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer zijn dienstbetrekking heeft vervuld ook moeten onderzoeken.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft het UWV haar beslissing herzien en is de WW-uitkering alsnog uitbetaald. En de uitzendkracht? Die heeft alweer een andere baan waarin hij niet op verschillende afdelingen werkt en zich dus geen pingpongbal meer hoeft te voelen.
Henrie Quah
Advocaat