Op 8 maart 2016 had de strafrechter in Den Bosch te oordelen over een – voor alle betrokkenen – pijnlijke kwestie. Een verzorgster, destijds werkzaam bij een grote lokale woon-, zorg-, en behandelorganisatie, heeft in 2012 een bewoonster van deze organisatie een overdosis insuline toegediend. Dit deed zij niet met opzet maar de rechtbank acht haar wel schuldig, waarover het volgende.
Insuline moet worden toegediend met een zogenaamde prikpen. Een dergelijke prikpen kan zeer nauwkeurig kleine hoeveelheden insuline afgeven. In plaats van de prikpen gebruikte de verzorgende een injectiespuit. Het gevolg was dat het vijftigvoudige van de juiste dosis werd toegediend. De patiënte raakte hierdoor in een vijf dagen durende coma. Nadat het slachtoffer uit haar coma ontwaakte, werd door haar arts vastgesteld dat haar rechter mondhoek was uitgezakt, dat sprake was van verzuring en verminderd spraakvermogen en dat er sprake was van een wisselende slikfunctie. Dit letsel kan weliswaar door een overdosis insuline worden veroorzaakt maar door de expertisearts kon dit niet met zekerheid worden vastgesteld.
Het slachtoffer heeft – met tussenkomst van ons kantoor – de woonorganisatie aansprakelijk gesteld voor haar schade. De aansprakelijkheid is inmiddels erkend. De schade wordt dus vergoed. De afwikkeling van deze schade is nog in volle gang.
Niet alleen de woonorganisatie is door het slachtoffer aansprakelijk gesteld. Zij heeft in de strafzaak tegen de verzorgster ook de verzorgster aansprakelijk gehouden, en de strafrechter gevraagd om haar te veroordelen tot betaling van smartengeld (een vergoeding voor geleden pijn, verdriet en gederfde levensvreugde).
De strafrechter heeft het gevraagde smartengeld echter om de volgende twee redenen niet toegewezen:
- de rechtbank overweegt “dat niet vaststaat dat het slachtoffer lichamelijk of psychisch leed heeft ondervonden als gevolg van de coma” (1)
- de rechtbank overweegt “dat niet is komen vast te staan dat de lichamelijke klachten als verzuring, uitzakking van de rechter mondhoek, verminderd spraakvermogen en verminderde slikfunctie het gevolg zijn geweest van de coma” (2)
Over beide punten durf ik de discussie met de rechtbank wel aan.
- De rechtbank stelt dat niet vaststaat dat het slachtoffer heeft geleden toen zij in coma lag. De Hoge Raad heeft echter in zijn coma-arrest uit 2002 overwogen dat in geval van coma wel degelijk aanspraak kan worden gemaakt op smartengeld. Want, zo zegt de Hoge Raad, tijdens coma is weliswaar misschien geen sprake van pijn of verdriet bij het slachtoffer, maar er is wel sprake van gederfde levensvreugde. Daarom heeft een coma-patient toch recht op smartengeld.
- Het tweede argument van de rechtbank is dat niet met zekerheid is vast te stellen of het geconstateerde letsel wel het gevolg is van de coma. Die zekerheid is echter ook niet nodig. De rechtbank vergeet namelijk de ‘omkeringsregel’ toe te passen. Die omkeringsregel zorgt ervoor dat het in dit soort zaken niet aan het slachtoffer is om aan te tonen dat zijn/haar schade het gevolg is van het onrechtmatig handelen, maar dat het – ‘omgekeerd’ – aan de aansprakelijke is om aan te tonen dat er een andere oorzaak is.
Deze ‘omkeringsregel’ is afkomstig uit het civiele recht. Dat de strafrechters van de rechtbank hun vingers niet aan deze civiele regel hebben durven branden, kan ze wat mij betreft niet al te veel worden aangerekend. De verzekeraar van de woonorganisatie laat ik echter met de redenering van de rechtbank niet wegkomen!