Proceskosten en het eigen beursje van de advocaat

Wanneer ik met mijn cliënten bekijk of er een gerechtelijke procedure moet worden gestart spelen een groot aantal overwegingen mee. Zo gaat het natuurlijk om de haalbaarheid van een zaak maar ook wat een gang naar de rechter cliënt kan gaan kosten en wat het eventueel zou kunnen opleveren. Met betrekking tot het laatste aspect is van belang te weten hoe het nu zit met de vergoeding van de gemaakte advocaatkosten, ofwel: de zogenaamde proceskostenvergoeding.

In beginsel wordt in civiele zaken de partij die als meest in het ongelijk gesteld moet wordt beschouwd, veroordeeld in de proceskosten van de andere partij. Ofwel wanneer de vordering of verweer van mijn cliënt wordt toegewezen respectievelijk wordt gehonoreerd dan zal de tegenpartij ook voor de proceskosten van mijn cliënt moeten opdraaien.

De proceskostenveroordeling gaat dan om als eerste om de vergoeding van de ‘vaste kosten’ zoals deurwaarderskosten en griffiekosten [kosten die aan de gerechtelijke instantie worden betaald]. Deze kostenposten komen voor integrale voldoening in aanmerking.

Verder zijn er de advocaatkosten en daar vindt doorgaans geen volledige vergoeding plaats. Het is een hardnekkig misverstand dat ook die kosten integraal zouden worden toegewezen. Veelal denkt men dat alle kosten die men maakt ook volledig voor vergoeding in aanmerking komen wanneer een procedure gewonnen wordt. Niet dus. De vergoeding van deze advocaatkosten zijn onderhevig aan een zogenaamd forfaitair stelsel. Niet de werkelijke kosten die de advocaat heeft gemaakt worden vergoed, maar een vast bedrag dat weer gekoppeld is aan welke proceshandelingen er zijn verricht. Per handeling wordt dan een zogenaamd liquidatiepunt met een bepaalde waarde toegekend. De hoogte van dat bedrag is afhankelijk van de hoogte van het financiële belang in een een procedure.

Zo komt het voor dat de proceskostenvergoeding slechts een deel van de werkelijk gemaakte proceskosten beslaat. Daarmee worden niet altijd de gemaakte kosten volledig gedekt. Het forfaitair vastgestelde bedrag is aldus niet identiek aan de kosten die een cliënt aan zijn advocaat betaalt.

Verder wil ik opmerken dat niet in alle gevallen de verliezende partij een veroordeling aan zijn broek krijgt om de proceskosten van de ander te betalen. De rechter ziet soms aanleiding om die kosten tussen partijen te compenseren. In dat geval dient elke partij zijn of haar kosten te betalen. In procedures waar het gaat om persoon- en familierecht [denk aan echtscheidingen] is dit veelal het geval.

In procedures waar het gaat over intellectueel eigendomsrecht ligt het weer totaal anders. Daar worden veelal alle proceskosten volledig toegewezen. Die kosten kunnen dan aardig oplopen, zeker wanneer het om een lange en juridische ingewikkelde procedure gaat en daarbij hoge advocaatkosten worden gemaakt.

Een bijzondere uitzondering op het beginsel dat degene die grotendeels in het ongelijk wordt gesteld ook wordt veroordeeld in de kosten van de procedure is het ‘eigen beursje’. In specifieke gevallen kan de rechter namelijk de proceskosten ten laste van een derde partij [niet zijnde de procespartijen] brengen. Die derde partij kan ook een advocaat van de procespartij zijn. Dit wordt ook wel het ‘eigen beursje’ genoemd.

In de wet is bepaald, in artikel 245 Rv, dat een rechter een advocaat of gemachtigde in de proceskosten kan veroordelen als:
de procespartij die hij/zij vertegenwoordigt niet bestaat [bijvoorbeeld als er namens een bedrijf een vordering wordt ingesteld terwijl deze in juridische zin niet meer bestaat];
de procespartij niet rechtsgeldig in de procedure is verschenen, omdat deze partij door een onbevoegd persoon is vertegenwoordigd [bijvoorbeeld als er zonder machtiging in rechte wordt opgetreden];
de procespartij niet rechtsgeldig in de procedure is verschenen, omdat deze partij de advocaat of gemachtigde geen opdracht heeft gegeven om namens hem/haar op te treden [bijvoorbeeld als er alleen een advies is gevraagd aan de advocaat, maar die gaat vervolgens ook verweer voeren in de procedure];

Heeft de rechter het voornemen om een advocaat of gemachtigde te veroordelen om de proceskosten te vergoeden, dan betrokkene eerst in de gelegenheid gesteld worden om zich daarover uit te laten. Aldus heeft de advocaat of gemachtigde de mogelijkheid zich tegen een op te leggen ‘eigen beursje’ te weren.

In een uitspraak uit 2015 van de Rechtbank Noord-Holland kwam dit ook aan de orde. In het vonnis van 3 juli 2015 was de rechter voornemens de advocaat te veroordelen in de proceskosten. De betreffende advocaat had een procedure ingesteld om een geplande ontruiming van de eisende partij uit zijn woning tegen te houden. De advocaat in kwestie bleek echter nog nooit contact te hebben gehad met de eisende partij omdat deze niet aanspreekbaar was. Hij was ingeschakeld als belangenbehartiger van de hulpverleners van de eisende partij, en deze laatste was waarschijnlijk niet op de hoogte van de procedure en was ook niet op de zitting. De rechtbank was van oordeel dat er zonder [deugdelijke] opdracht voor de eisende partij was opgetreden en de advocaat dan ook niet bevoegd was de procedure in te stellen; de eisende partij was daarom niet-ontvankelijk. Alvorens de advocaat te veroordelen in de proceskosten is hem – in het kader van hoor en wederhoor – in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank artikel 245 Rv toe te passen, zoals ik hiervoor al schetste. Of de betreffende advocaat uiteindelijk moest betalen vertelt de uitspraak niet.

Tenslotte merk ik op dat het helaas voorkomt dat er door sommige advocaten en gemachtigden volkomen kansloze procedures worden gestart. Ondanks het feit dat dit kwalijk is, partijen daarmee onnodig op kosten worden gejaagd en ons rechtssysteem ten onrechte wordt belast, valt dit niet onder de situatie als bedoeld in artikel 245 Rv. Aldus mist dit artikel bij het kansloos procederen de mogelijkheid om de advocaat of gemachtigde te sanctioneren met het eigen beursje.

Een rechter die van mening is dat een advocaat een procedure nodeloos heeft gevoerd kan hem/haar wel adviseren de proceskosten voor zijn/haar rekening te nemen. Op die manier wordt getracht dat de advocaat zijn verantwoordelijkheid neemt en aldus zijn eigen beursje trekt. Zo valt in een uitspraak van 18 februari 2015 van het Gerechtshof Den Haag te lezen:

‘Het hof ziet aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten in beroep. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de procedure volstrekt nodeloos gevoerd en is de man bij herhaling verzocht het hoger beroep in te trekken teneinde te voorkomen dat de vrouw onnodig kosten zou maken. Het hof hecht er in dat kader aan op te merken dat het de advocaat van de man ten zeerste zou sieren als hij deze door de man te betalen proceskosten uit eigen middelen voor zijn rekening zou nemen.’

Kortom: het is belangrijk als cliënt en als advocaat om goed van tevoren wat de haalbaarheid is van een gerechtelijke procedure én bewust te zijn van de kosten. Daarbij speelt het aspect van een proceskostenveroordeling een niet te onderschatten rol. Dit laatste kan immers zowel positief als negatief uitpakken, en niet alleen voor de cliënt maar ook voor de advocaat zoals we gezien hebben.

Meer weten? Neem dan contact op met mr. S. Kissels.

Deze blog is van algemene aard, er kunnen geen rechten aan ontleend worden.

Dit blog is geschreven door

No results found.

Onderwerp

No results found.