Verplichting tot verlenen van zorg aan familielid?

advocaatmuis-1

Op 22 februari 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep (verder: Raad), het hoogste rechtsorgaan op het gebied van sociale zekerheid, een uitspraak gedaan over de verplichting tot het verlenen van hulp aan een familielid met een zorgbehoefte. Veel gemeenten hanteerden jarenlang het beleid dat een deel van de zorg die iemand nodig had, door familieleden moest worden gegeven. De Raad ziet dit echter anders.

In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kan een persoon een aanvraag indienen bij zijn gemeente om een vergoeding te krijgen voor het inkopen van zorg. De gemeente beoordeelt bij een dergelijke aanvraag altijd in hoeverre er aanvullend ondersteuning voor zorg nodig is en dus in hoeverre de zorg wordt vergoed.

In de zaak waar de Raad uitspraak deed, was sprake van een moeder die een zoon had met veel medische problemen. Hij had een stofwisselingsstoornis, een ernstige verstandelijke beperking en een autismestoornis. Bovendien was hij slechtziend. De moeder ontving op grond van de AWBZ? al ondersteuning voor de zorg van haar zoon, maar die ondersteuning was niet voldoende. De moeder besloot een aanvraag in het kader van de Wmo in te dienen bij de gemeente Etten-Leur voor een vergoeding voor aanvullende zorg. Deze beperkte de aanvullende zorg tot 1 uur en 30 minuten, wat absoluut niet voldoende was. De vrouw besloot bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van de gemeente Etten-Leur.

In bezwaar werd de beslissing van de gemeente Etten-Leur nogmaals getoetst. Daarin kwam naar voren dat het besluit terecht was genomen. De gemeente Etten-Leur was van mening dat de moeder zelf ‘gebruikelijke hulp aan de zoon moest kunnen bieden’. Het bezwaar van de moeder werd ongegrond verklaard. De rechter was het in beroep met de gemeente Etten-Leur eens: de moeder kon zelf de gebruikelijke hulp aan haar zoon bieden en daarom was een ondersteunend zorgpakket van 1 uur en 30 minuten voldoende. De moeder besloot hoger beroep aan te tekenen, zodat de Raad zich over de kwestie moest buigen.

De Raad ging op zoek naar wat gebruikelijke hulp volgens de wet nu inhoudt. Het gaat om zorg waarvan in redelijkheid mag worden verwacht dat een huisgenoot (bijvoorbeeld een echtgenoot of ouders) die op zich neemt.

De moeder en de zoon verbleven eerst samen in een woning en waren dus huisgenoot. In 2012 werd de woning gesplitst, waarna de zoon een deel ervan huurde van de moeder. Beide woongedeeltes hadden een eigen voordeur en huisnummer en de zoon ontving zelfstandig huurtoeslag van de Belastingdienst. Volgens de Raad kon daarom niet worden gesproken van huisgenoten en kon dus ook niet van de moeder worden verwacht dat zij de (gebruikelijke) zorg op zich nam. De gemeente moest in het kader van de Wmo meer aanvullende zorg gaan vergoeden dan de geïndiceerde 1 uur en 30 minuten.

Het is bij een aanvraag voor aanvullende zorg op grond van de Wmo dus zeer belangrijk om te beoordelen of personen zijn aan te merken als huisgenoten. Indien dat niet het geval is, bestaat er per definitie geen verplichting tot het verlenen van zorg aan de ander. Bij de vraag of er sprake is van huisgenootschap spelen alle omstandigheden van het geval een rol. Als er wel sprake is van huisgenoten valt er nog te twisten over de vraag wat gebruikelijke zorg is.

Eerder verschenen in De Uitstraling, jaargang 3, week 23 2017

Dit blog is geschreven door

No results found.

Onderwerp

No results found.