Indien de rechter op grond van de vastgestelde feiten van oordeel is dat sprake is van immateriële schade (ook wel: smartengeld) als bedoeld in artikel 6:106 BW, dient hij deze te begroten. De rechter dient conform artikel 6:97 BW de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Smartengeld dient daarbij, zo volgt uit artikel 6:106 BW, naar billijkheid te worden begroot. De rechter kan de hoogte van deze schade schatten en heeft bij begroting daarvan veel vrijheid. In de jurisprudentie is daarom een kader ontwikkeld om de aanknopingspunten te bieden. Eén van de punten waarop de rechter bij de begroting moet letten zijn de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Slachtofferhulp geeft echter aan dat slachtoffers van een misdrijf zulke wisselende smartengeldvergoedingen uitgekeerd krijgen, dat sprake lijk te zijn van willekeur. Zo stelt slachtofferhulp: ‘’In vergelijkbare zaken kan een slachtoffer 5000, maar ook 500 euro krijgen. Het is Russische roulette.” De organisatie wil daarom dat rechters de toegekende bedragen beter gaan onderbouwen. De wet biedt hiervoor met artikel 361 lid 4 Wetboek van Strafvordering voldoende mogelijkheden. Dit artikel bepaalt namelijk dat de beslissing van de rechter over de vordering benadeelde partij met redenen omkleed moet zijn.
Hoewel wij (gelukkig!) niet in alle zaken dezelfde ervaring hebben als slachtofferhulp, is iedere zaak waarin de smartengeldvergoeding niet (goed) wordt onderbouwd een gemiste kans. Een slachtoffer dat de keuze van de rechter begrijpt zal immers sneller geneigd zijn de uitspraak te accepteren en acceptatie helpt bij de verwerking. Wij kunnen de oproep van slachtofferhulp dan ook alleen maar ondersteunen.